Cold War Kids recensie
// OOR \\

6 juni 2017

Cold War Kids – LA Divine

Met de stuiterpiano, stampbeat en (soort van) millennial whoop in Love Is Mystical laat Cold War Kids meteen weten welke kant het opgaat met hun zesde. Free To Breathe is het enige nummer waar geen beukende drums aan te pas komen, waarschijnlijk omdat het ‘t laatste is en we anders niet kunnen slapen van de hooks waarmee Cold War Kids onze hoofden de afgelopen drie kwartier heeft volgepropt. LA Divine, een onvervalste ode aan thuisstad Los Angeles, is veruit de meest popgeörienteerde plaat die het vijftal ooit maakte – en dat zegt wat, want op Mine Is Yours (2011) en Hold My Home (2014) konden ze er ook wat van. Steeds als je denkt dat het echt niet aanstekelijker kan, schakelt de band nog een tandje bij. Can We Hang On? ligt qua strijdbaarheid in het verlengde van U2’s Walk On, So Tied Up met Bishop Briggs is een soulvolle dansvloervuller (al weet ik niet in welke club) en in No Reason To Run maakt de stuiterpiano z’n rentree en worden de handclaps van stal gehaald. Dat de lickjes, koortjes en beats niet bijster origineel zijn – who cares? We zijn pas halverwege het album en het staat al 5-0 voor Cold War Kids. De interludes LA River, Wilshire Protest en Camera’s Always On zijn een vermelding waard, omdat ze het Los Angeles-thema kracht bijzetten én als adempauze fungeren. Op de tweede helft van LA Divine wordt er namelijk geen gas teruggenomen en gaan de Angelenos zonder al te veel omwegen voor de dubbele cijfers. In Invincible – daar is die piano weer – omarmt zanger Nathan Willett zijn inner diva in de hoge noten, het gruizige Luck Down is wat duisterder van toon dan de rest van de plaat en doet daarmee denken aan debuutalbum Cowards & Robbers (2006) en in het funky Ordinary Idols laat Willett zijn licht schijnen over de persoonsverheerlijking die het voornaamste exportproduct van LA is: ‘Why would you idolize me? There’s nothing I got that you don’t’. Aan het eind van de rit suizen je oren en bonst je hart in je keel. Althans, dat is het geval bij TOM SPRINGVELD