De reünie van Fatal Flowers
// Soundz \\

11 juli 2019

De reünie van Fatal Flowers

29 jaar geleden gooiden de Fatal Flowers plotseling de handdoek in de ring. De Amsterdamse gitaarband rond frontman Richard Janssen groeide in de tweede helft van de jaren tachtig uit tot een grote naam in het alternatieve circuit. Het buitenland lonkte, maar de gehoopte doorbraak bleef uit. Of beter gezegd: werd in de kiem gesmoord. Nu zijn de Flowers terug met een reünietour. Niet om wraak te nemen voor wat had kunnen zijn, maar om hun muziek, vriendschap en gedeelde verleden te vieren. ‘Wij hadden de bereidheid om alles voor de band op te geven.’

(Foto op homepage: Robert Muda van Hamel)

Uit de achterkamer van Café Hegeraad in de Amsterdamse Jordaan klinkt gezellig geroezemoes, zo nu en dan afgewisseld met een harde lach. Het is driekwart van de Fatal Flowers in reünieformatie; alleen bassist Geert de Groot ontbreekt. Zodra frontman Richard Janssen (58), op deze vrijdagmiddag in januari verreweg het meest aan het woord, begint te vertellen over zijn hartaanval, nu drie jaar geleden, luisteren drummer Henk Jonkers (60) en gitarist Robin Berlijn (48) aandachtig toe.

Het ging zo: Janssen was als geluidsontwerper aan het werk op de Ruhrtriennale, een kunstfestival in het Duitse Ruhrgebied. Een stekende pijn op de borst hield hem al twee nachten wakker. Op dag drie kon hij de trip van het hotel naar de zaal niet meer maken. In het ziekenhuis bleek de stekende pijn een hartinfarct te zijn – achteraf gezien een ‘walk in the park’ vergeleken bij de operatie die erop volgde. Janssen: ‘Alsof er een bus over je heen rijdt.’

Inmiddels is hij weer helemaal de oude. Terwijl de koffie en thee arriveren bekent Janssen – donker piekerig haar, gladde kaken, vriendelijke bruine ogen – dat de aanstaande Flowers-tour er zonder die operatie misschien wel helemaal niet was gekomen. ‘Toen het idee voor het eerst ter sprake kwam, heb ik een vriendin om raad gevraagd. Zij zei, heel simpel en cliché: ‘Je leeft maar één keer.’ Toen dacht ik: zo is het, wat zit ik nou moeilijk te doen?’

Het lijdt geen twijfel dat de drie muzikanten hier niet hadden gezeten zonder hun vriend Frank Satink. De boeker van onder meer Dauwpop, Zwarte Cross en Metropool benaderende Jonkers, de bedachtzame senior van het stel, in de loop der jaren regelmatig met de vraag of de Flowers voor een reünie te porren waren. ‘Ik zei steeds dat het niet ging lukken. De laatste keer zette Frank door: ‘Dan zorg je maar dat het nu wél lukt.’’

Janssen reageerde blij verrast toen Satink hem meedeelde dat de rest van de band er niet direct afwijzend tegenover stond. ‘Op mij na was iedereen muzikaal gezien springlevend. Dat wekte mijn nieuwsgierigheid: hoe zou het zijn om weer met elkaar op een podium te staan?’

De reünie is geen doorstart, daar is de band heel duidelijk over. Satink
organiseert een tour van twaalf optredens – de eerste op Dauwpop op 30 mei, de laatste in Paradiso op 27 juni – en dat is het. ‘Waar je bij een doorstart iets aan het promoten bent,’ licht Janssen toe, ‘zijn wij een maand lang iets aan het vieren. Dat geeft ontzettend veel vrijheid: wij hoeven het alleen maar leuk te vinden en leuk te máken.’

Amsterdamse gitaarmaffia
De Fatal Flowers maakten in de tweede helft van de jaren tachtig naam als één van de beste en meest gedreven gitaarbands van Nederland. In zes jaar tijd traden de Amsterdammers honderden keren op, van kroegconcerten, clubshows en het openingsslot op Pinkpop 1987 tot tours, tv-optredens en radiosessies in het buitenland. Na een titelloos mini-album in 1985 volgden drie langspelers: Younger Days (1986), Johnny D. Is Back! (1988) en Pleasure Ground (1990), dat de zwanenzang van de Fatal Flowers zou blijken te zijn. Janssen en Jonkers zijn de enige bandleden die er vanaf het begin bij waren. Geert de Groot verving Marco Braam in 1987, Robin Berlijn voegde zich in 1988 bij de band als opvolger van Dirk Heuff.

Zonder Richard Janssen had geen van deze feiten zijn weg naar deze kolommen gevonden. Het verhaal van de Flowers begint en eindigt bij de man die ter wereld kwam in Manchester en opgroeide in Utrecht, waar hij de punkmuziek omarmde als soundtrack van zijn tienerjaren: Blank Generation van Richard Hell and the Voidoids maakte ‘een waanzinnige indruk’ op hem, later werd Janssen groot fan van The Jam. ‘Begin jaren tachtig – ik woonde inmiddels in Amsterdam – was de punk al een beetje op zijn retour. The New Romantics met hun synthesizers kwamen op. Daarbinnen was een vacuüm waarin wij onze eigen stijl probeerde te vinden. Heel doordacht werkten we niet; we waren begin twintig en deden eigenlijk maar wat.’

Amsterdam was het magnetische middelpunt van de ontluikende alternatieve scene, bevolkt door jongens van hun leeftijd, vaak vrienden en bekenden. ‘We werden soms ‘de Amsterdamse gitaarmaffia’ genoemd. De drempel om een bandje te beginnen was heel laag. In principe kon iedereen een gitaar kopen en een maand laten op het podium staan. Claw Boys Claw, Blue Murder en wij waren gewoon fans die in Paradiso naar bands stonden te kijken en dachten: leuk, dat gaan wij ook doen.’

De tijd die volgde ging in een roes voorbij, zegt Janssen. De Fatal Flowers schreven nummers, promoveerden van Amsterdamse kroeg naar Hilversumse radiostudio, kregen een manager, kwamen onder contract bij WEA (Warner-Elektra-Atlantic) en zaten voor ze het wisten op de boot naar Londen om met sterproducer Craig Leon een mini-album op te nemen in de studio van Pink Floyd. Daar stak Bowie-gitarist Mick Ronson zijn hoofd om de hoek, en zag dat het goed was. Ronson zou eigenlijk debuutalbum Younger Days produceren, maar omdat hij geen tijd had benaderden de Flowers Vic Maile, de Britse producer die onder andere met Motörhead werkte en net With Love From the Boys van Claw Boys Claw op plaat had gezet. Younger Days leverde de band in 1987 voornoemde Pinkpop-show en een Edison op, geholpen door de gelijknamige hit.

Voor opvolger Johnny D. Is Back! reisde de band af naar Woodstock om alsnog met Mick Ronson aan de slag te gaan. Dat de Flowers met een wereldster in een Amerikaanse studio waren beland, hadden ze zelf afgedwongen, aldus Janssen. ‘We werkten er hard genoeg voor, repeteerden elke dag. De band ging voor alles. Als er ineens een extra optreden werd ingepland, moest je niet zeggen dat je al een afspraak met je vriendinnetje had. Flikker op! Ik ben al die jaren ook geen dag op vakantie geweest. Dat was een soort van vanzelfsprekendheid.’

Berlijn merkt op dat de mentaliteit heel erg is veranderd. Trouw zweren aan één ‘gang’, zoals de Flowers en hun tijdgenoten deden, raakte in onbruik; muzikanten wedden tegenwoordig gemakkelijker op meerdere paarden. ‘Dat wordt volgens mij ook gepropageerd op muziekopleidingen: je moet een manier vinden om als een ondernemer je geld te verdienen in de muziek, op welke manier dan ook. Wij waren geen zzp’ers, wij waren steuntrekkers.’ Janssen lacht om Berlijns observatie en benadrukt dat het ‘echt niet veel’ was, die uitkering. Hij heeft zich er ook nooit schuldig over gevoeld. ‘Wij leefden van het absolute minimum. Ondertussen speelden we wel honderd keer per jaar in Nederland en hielden zo heel wat mensen aan het werk. Iedereen verdiende aan ons, dus eigenlijk vond ik dat we redelijk onderbetaald werden, haha.’

Krakkemikkige Mercedes
De Amerikaanse droom was van korte duur. Atlantic bracht Younger Days weliswaar uit in de States en Johnny D. Is Back! zag het licht in Upstate New York, maar toen moedermaatschappij Warner merkte dat het geen droog brood aan de Nederlandse tak verdiende, ging de bezem resoluut door de artiestenstal. Een hard gelag voor de Flowers, die bij het label waren opgegroeid en helemaal op één lijn zaten met de mensen bij WEA.

Gelukkig wilde Phonogram de transfervrije band wel inlijven. Binnen de kortste keren stonden de handtekeningen onder het contract, een haastig genomen beslissing waar Janssen al snel spijt van kreeg. ‘Phonogram kon geen gebruik maken van de contacten die wij via WEA met Atlantic in Amerika hadden. Daardoor stokte die ontwikkeling. Zakelijk waren we totaal niet professioneel, we klooiden maar wat aan. Alles draaide om muziek maken.’

Waar de buitenwacht hen nog steeds een gouden toekomst voorspelde – in maart 1990 verscheen het sterke album Pleasure Ground, wederom geproduceerd door Mick Ronson – hadden de bandleden te lijden van gebrek aan airplay, slechte promotie en amateurische tours. Het was Janssen die de knuppel uiteindelijk in het hoenderhok gooide. ‘Als je te weinig support krijgt, denk je op een bepaald moment: ik kan niet meer beter. Andere bands reisden met een nightliner, wij werden na optredens in een krakkemikkige Mercedes geladen. We liepen tegen een muur aan.’

Vanuit de band kreeg zijn plan om te stoppen weinig weerstand. Jonkers denkt dat iedereen ‘op een bepaalde manier opgelucht’ was. Voor Berlijn kwam de spectaculaire achtbaanrit, die voor hem nog maar net begonnen was, piepend tot stilstand. ‘Balen, maar ergens vond ik het ook wel prima. Van buiten leken we een band op de toppen van hun kunnen, terwijl wijzelf juist het gevoel hadden dat alles tegenzat. Met de wijsheid van nu denk ik: zo gaat het altijd. Iedere artiest maakt pieken en dalen mee. De kunst is om daarmee te dealen zonder gefrustreerd te raken. Dat is ons destijds niet gelukt. Richard dropte het bommetje en wij lieten het ontploffen.’

Het avontuur duurde zes jaar. Als de invloed van de Flowers op de Nederlandse gitaarpop ter sprake komt, begint Janssen over de manier waarop zij de band benaderden: vol overgave, concessieloos. ‘Ik denk dat onze mindset, de bereidwilligheid om alles op te geven, misschien wel nieuw was voor die tijd. De meeste bands repeteerden twee avonden in de week, wij vijf dagen. En ook nog eens in een oefenruimte die we zelf hadden gebouwd. We woonden en werkten dan wel in kraakpanden, maar we zagen de band zeker niet als hobby. Daarin waren wij wel een beetje voorloper.’

Enthousiasme boven eerzucht
Nadat de Fatal Fatals er in 1990 een punt achter hadden gezet, speelden Janssen, Jonkers en Berlijn nog regelmatig samen in andere bands. Desondanks verdween de herinnering aan de Fatal Flowers langzaam naar de achtergrond, zoals dat gaat. Berlijn woonde een paar jaar in Londen en vertoonde later zijn gitaarkunsten bij 13, Kane, Sky Pilots, Moke en Johan. Jonkers legde zich toe op productiewerk en drumde bij onder meer Daryll-Ann, 13, Do The Undo en, tot op de dag van vandaag, Hallo Venray. Janssen maakte platen onder de aliassen Shine en Rex en kwam bij toeval in de theaterwereld terecht.

Vorig jaar, bij de heruitgave van Rex-plaat Love Baby Love (1996) op genummerd vinyl, vertelde Janssen een Volkskrant-journalist dat hij geen ‘herintreder in de pop’ wilde zijn. Ook al staat er nu een heuse Fatal Flowers-tour op stapel, van een terugkeer als muzikant wil Janssen nog steeds niks weten. ‘Dit is eenmalig’, bezweert hij. ‘Het is niet zo dat er volgend jaar een plaat van mij of van ons in de winkels ligt.’ 

Zoals Janssen eerder al zei: de reünie moet een viering worden, geen promotie. ‘Toen we eenmaal hadden besloten dat we dit gingen doen, hebben we gezegd: wij gaan zoveel mogelijk mensen uit die tijd bij de tour bij betrekken. Onze toenmalige manager Jeroen van Erp is weer van de partij. Phil Tilli [oud-gitarist van Moke, red.], die als 14-jarig jochie al bij ons in de kleedkamer zat, doet het management. Hopelijk gaat onze oude tourmanager ook nog een paar keer mee. Deze reünie drijft niet op eerzucht, maar op enthousiasme.’